Vaarweg(deel)gebied waarvoor een wettelijke regeling met betrekking tot de maximaal toegestane afmetingen schip bestaat.
Codeerinstructies
Maximale afmetingen dienen gecodeerd te worden, indien voor een bepaald vaarweg(deel)gebied regelgeving met betrekking tot de maximaal toegestane afmetingen van het schip bestaat.
Bron voor deze informatie is wetten.overheid.nl De tekstuele broninformatie moet omgezet worden naar gebiedsinformatie, waarbij eventueel reeds bestaande geometrie hergebruikt kan worden, b.v.: FAIRWY (I.1.4), wtware (L.3.1).
Sluiskolken ( G.4.3) kunnen ook maximaal toegestane afmetingen hebben.
Soms meerdere soorten afmetingen. bv Belfeld en Sambeek. In dat geval wordt het lockbasin gebied tweemaal hergebruikt.
NB de maximale toegestane afmetingen wordt als netwerkinformatie ook aangeboden via vaarweginformatie.nl. Deze informatie kan verouderd zijn; het is daarom raadzaam de benodigde informatie te betrekken van wetten.overheid.nl .
Zie ook het RPR artikel 11.2 voor Bovenrijn, Waal en Nederrijn
Voorbeeld van uitwerking
De Maximaal Toegestane Afmetingen worden als een vlal ( polygoon) vastgelegd. Veelal kan dezelfde geometrie gebruikt worden die gebruikt wordt voor het vastleggen van de vaargeul (FAIRWY). Het aantal attributen is groot. Ook zijn er veel mogelijkheden om de attributen te vullen ( zie Feature Catalog). Het coderen geschiedt per type beperking.
Hieronder als voorbeeld een uitwerking voor de Waal. De Waal valt onder het RPR gebied.
In dit voorbeeld zijn drie lagen gecodeerd. Twee hebben betrekking op zesbaks duwvaart en één voor een schip in het algemeen.
De doorvaartbreedte van bijv. een brug in de IENC , is de beschikbare breedte voor veilige navigatie. Dit kan al dan niet hetzelfde zijn als de totale fysieke breedte van de doorvaart opening.
Toelichting
Het is belangrijk om bij de bepaling van doorvaartbreedte rekening te houden met het bevaarbare deel onder de ( soms licht gebogen en of schuin aflopende ) overspanning. De begrenzing van de doorvaartbreedt kan met speciale brugmarkering zijn aangegeven, maar ook kan onder de overspanning de vaargeulbreedte zijn gemarkeerd. Deze begrenzingen worden meegenomen bij brugmetingen en zijn terug te vinden in de meetrapporten.
De Richtlijn Vaarwegen 2017 geeft bij een krap profiel ook een beschrijving van het bevaarbaar gedeelte bij een vaste brug. (paragraaf 5.4)
Zichtbaarheid en extra informatie over het profiel van de brug kan worden verkregen door gebruik te maken van het picture attribuut: PICREP
Deze afstandsmarkering geeft de afstand aan, gemeten vanaf een oorsprong en is virtueel gepositioneerd op de vaarwegas, die wordt gebruikt als referentie langs de waterweg.
(vrij vertaald)
De virtuele afstandsmarkering moet als “connected node” op de vaarwegas gecodeerd worden.
In Nederland hanteren we de volgende uitgangspunten voor het coderen van “waterway axis with kilometres indication” :
Alleen bij rivieren en kanalen, die afstandsmarkering langs de oevers hebben, worden op de vaarwegas kilo- hecto- meter indicaties als connected nodes gecodeerd,
Voor estuaria (getijde gebied) en grote wateren zal de vaarwegas in beperkt mate worden gecodeerd ( bijvoorbeeld alleen de hoofd route). De vaarwegassen van estuaria en grote wateren kennen geen kilo- hecto- meter indicaties ( als connected nodes).
De doorvaarthoogte van de hoogspanningslijnen wordt in de regel verkregen bij de beheerder van de vaarweg. Er zijn echter voorschriften voor bovengrondse hoogspanningslijnen NEN 1060, waarin formules staan om de veilige hoogte te berekenen.
Het attribute ‘unlocd’ moet zijn ingevuld met de zogenaamde ISRS location code (ISRS, International Ship Reporting Standard). De lijst met beschikbare ISRS-codes , de zogenaamde RIS-index, wordt onderhouden door RWS/CIV
zie ook uitleg ISRSLocation codes & de RIS index in Nederland
De as van de vaarweg kan worden gedefinieerd door bijvoorbeeld: 1. de middenlijn van een vaargeul, 2. de middellijn van een vaarweg. (de vaarweg bedekt het bevaarbaar gedeelte van een rivier of een kanaal)
Codeerinstructies
De vastgelegde grenzen van het bevaarbaar water (FAIRWY) zijn van belang bij het vastleggen van de vaarwegas. Zie I.1.4 Vaarweg/
In de product specificaties van de Inland ECDIS standaard is aangegeven dat het coderen van “ waterway axis with kilometres indication” een vereiste is. De vaarwegas kan onder andere gebruikt worden bij het oriëntatie van het kaartbeeld.
Voor estuaria (getijde gebied) en grote wateren geldt dat dan virtueel meerdere vaarwegassen gecodeerd zou kunnen worden. Het coderen van de vaarwegas in dit soort wateren kan zelfs een veiligheidsrisico worden. Loodsen hebben aangegeven dat een vaarweg as wel eens als een soort van recommended track kan worden geïnterpreteerd.
In Nederland hanteren we de volgende uitgangspunten voor het coderen van “waterway axis with kilometres indication” :
Alleen bij rivieren en kanalen, die afstandsmarkering langs de oevers hebben, worden op de vaarwegas kilo- hecto- meter indicaties als connected nodes gecodeerd,
Voor estuaria (getijde gebied) en grote wateren zal de vaarwegas in beperkt mate worden gecodeerd ( bijvoorbeeld alleen de hoofd route voor de binnenvaart). De vaarwegassen van estuaria en grote wateren kennen geen kilo- hecto- meter indicaties ( als connected nodes).
De vaarwegas dient voorzien te zijn van een CEMT klasse en de naam van de vaarweg.
Voor naamgeving van vaarwegen is een specifiek object SEAARE beschikbaar. Zie D1.3. Echter bij een evaluatiebijeenkomst met Inland ECDIS providers bleek dat het coderen met behulp van SEAARE terughoudend moet worden uitgevoerd ( teveel informatie op de kaart). De voorkeur gaat uit om de vaarweg naam te coderen via de vaarwegas met behulp van het attribuut OBJNAM. De Inland ECDIS toont zodoende de vaarwegnaam dan niet in de kaart, maar in het informatiegedeelte van de Inland ECDIS. NB In Nederland bestaan ook routenamen. Routenamen worden niet gecodeerd in het attribuut OBJNAM.
Aandachtspunten
De vaarwegas kan op verschillende manieren gedefinieerd worden, door (1) de middellijn van een (gemarkeerde) vaargeul en (2) de middellijn van een vaarweg ( bevaarbaar gedeelte ) .
De voorkeur gaat uit naar de eerste “middellijn door door de vaargeul”.
De vaarwegas dient (indien aanwezig ) te worden voorzien van afstandsmarkering ( met kilometer-, hectometer- aanduiding . Idealiter is de vaarwegas een continue lijn, die op iedere positie midden op de vaarweg ligt.
Voorbeeld van de vaarweg as met gekoppelde afstandsmarkering (connected nodes)
Dit voorbeeld toont dat de middellijn zowel in het midden van de fairway kan liggen maar bovenin is te zien dat hier afgeweken kan worden. De zwaaiplaats (rechts) wordt hier niet meegenomen bij het bepalen van de middellijn
Objectcodering
wtwaxe (L)
Vaarwegnaam
(M) OBJNAM = [naam vaarweg of vaarwegdeel]
De doorvaarthoogte in de IENC is de kleinste (veiligste) doorvaarthoogte van een overspanning over bevaarbaar water en wordt bepaald door de kleinste verticale afstand tussen de maatgevende hoge waterstand voor de scheepvaart (MHWS bij rivieren) of het streefpeil (bij o.a. kanalen) en de onderzijde van de overspanning bij volbelasting van de brug, die te allen tijde beschikbaar is voor de scheepvaart.
NB : Bij het publiceren van doorvaarthoogte informatie wordt de werkelijke waarde gebruikt, dus zonder veiligheidsmarge/schrikhoogte. Deze veiligheidsmarge is namelijk al meegenomen bij het ontwerp van de overspanning.
Toelichting
Het is belangrijk om bij de bepaling van doorvaarthoogte rekening te houden met het bevaarbare deel onder de ( soms licht gebogen en of schuin aflopende ) overspanning. De begrenzing van de doorvaartwijdte kan met speciale brugmarkering zijn aangegeven, maar ook kan onder de overspanning de vaargeulbreedte zijn gemarkeerd. Deze begrenzingen worden meegenomen bij brugmetingen en zijn terug te vinden in de meetrapporten.
De Richtlijn Vaarwegen 2017 geeft bij een krap profiel ook een beschrijving van het bevaarbaar gedeelte bij een vaste brug. (paragraaf 5.4)
Om de (veiligste) doorvaarthoogte van een overspanning te bepalen is een meetrapport van de overspanning nodig plus het referentiewaterpeil ter plekke van de overspanning. Het meetrapport levert het absolute laagste punt (ALP) van de onderkant van de overspanning op. Het absolute laagste punt (ALP) en het referentiewaterpeil hebben beiden NAP als referentievlak.
De (veiligste) doorvaarthoogte informatie (VERCLR) wordt bepaald door de waarde van het referentiewaterpeil af te trekken van het absolute laagste punt (ALP) van de overspanning.
Voorbeeld : ALP brug 10.00m+NAP bij een streefpeil van 4.00m+NAP levert de (veiligste) doorvaarthoogte (VERCLR) van 6.00 meter op.
Er zijn twee situaties te onderscheiden: de overspanning ligt over een vaarwater met een streefpeil of de overspanning ligt over een vrij stromende rivier al dan niet met getijdenwerking. Deze situaties worden hieronder afzonderlijk toegelicht.
Vaarwater met een streefpeil
Voor kanalen, gekanaliseerde rivier secties en meren zijn streefpeilen vastgelegd waarbij onderscheid gemaakt is tussen soorten peil, zoals “meerpeil”, “boezempeil”, “kanaalpeil”, “stuwpeil”.
Een streefpeil is een door de beheerder nagestreefd peil dat ook is vastgelegd is in de Waterakkoorden.
Een streefpeil kan negatief en positief afwijken door verschillende oorzaken, zoals : seizoensgebonden variaties: zomer- en winterpeil; opwaaiing door wind in de lengterichting van het kanaal; opzet als gevolg van de afvoer van regenwater en translatiegolven als gevolg van het legen van sluiskolken. Een afwijking van het streefpeil kan dus verschillend samengesteld zijn en vormt daarmee een grote onzekerheid bij het bepalen van een onder doorvaarthoogte. Daarom is besloten om op vaarwater met een streefpeil het vastgelegde peil (waterakkoord) te gebruiken als referentiepeil voor het bepalen van de doorvaarthoogte.
Indien het vaarwater een zomer en winterpeil heeft, wordt het hoogste peil als referentiewaterpeil gebruikt.
De volgende peilen hebben een hoger zomerpeil : Amstelmeer boezempeil; Drontermeer en Veluwemeer; IJsselmeerpeil; Markermeerpeil; Stuwpeil Vechterweerd; Stuwpeil Vilsteren; Vollenhove Boezempeil.
Let op : In de ViN database is volgens de handleiding het winterpeil als streefpeil vastgelegd, dus check bij deze vaarwegen zeker de informatie uit de Waterakkoorden
Vaarwater en bruggen (97) (cyan) met een hoog zomerpeil
Het bij een brug behorende streefpeil (waterakkoord) dient in de IENC verklaard te worden in het informatie attribuut van de aggregatie feature van een brug (C_AGGR).
Vrij stromende rivieren en estuaria met getijdenwerking of een combinatie daarvan bv het benedenrivierengebied
Voor dit type vaarwater is de Maatgevende Hoge Waterstand voor de Scheepvaart ( MHWS) als referentiewaterpeil nodig om de (veiligste) doorvaarthoogte (VERCLR) te kunnen berekenen.
MHWS is de hoogste waterstand, waarbinnen de volledige functionaliteit van de vaarweg voor de scheepvaart beschikbaar is, zie de Richtlijn Vaarwegen 2017.
Belangrijk: De waarde van het referentiewaterpeil MHWS ter plekke wordt in het INFORM veld gezet, bv “MHWS = 1,00 m+ NAP ” (Tijdens de IEEG mei 2018 is ontdekt dat het vcrval-attribuut (value of Vertical clearance reference level) ontbreekt in de Feature Catalogue. In dit attribuut zou 1,00 m gecodeerd moeten worden. De voorlopige oplossing is het INFORM veld te gebruiken.)
Onderstaand figuur toont de noodzaak voor het opnemen van vcrval attribuut in de Feature Catalogue (CR voor ontbrekende vcrval is in voorbereiding)
NB Bij hoogspanningsleidingen dient deze MHWS verklaring in het informatie attribuut van de kabel feature (CBLOHD) te worden vastgelegd.
Work around 2017: De MHWS waarden van bruggen zijn in 2017 ten behoeve van de IENC productie centraal als ” best effort” bepaald, om uiteindelijk in FIS-VNDS verwerkt te worden. Het is zaak dat een objectbeheerder en/of vaarwegbeheerder eventueel gewenste aanpassingen in het FIS/VNDS (vaarweginformatie.nl) doorgeeft aan de servicedesk data van Rijkswaterstaat (mailen aan servicedesk-data@rws.nl). Dit geldt ook voor een eventueel noodzakelijke aanpassing van een streefpeil ( waterakkoord ).
Gebruikte bronnen voor het bepalen van de MHWS waarden bij bruggen:
Voor het benedenrivieren gebied geldt het “grenspeil” als MHWS waarde. RWS WestNederlandZuid heeft voor de waterstandstations in dit gebied deze Grenspeilen RMM RWS WNZ vastgelegd. Diverse bruggen liggen niet altijd direct bij een waterstandstation. in dat geval is op basis van de afstanden tussen de brug en waterstandstations een MHWS waarde van de brug bepaald.
In alle andere gevallen is “de verhoogde waterstand” uit de waterinfo.nl gebruikt. zie dit voorbeeld met detail informatie
Verticale Datum IENC (verdat)
Indien de verticale datum als de gemiddelde waterstand (33 Local mean water reference level) als meta informatie van een IENC is vastgelegd (C.1.5) , dan zal een brug met een MHWS-waarde het “verdat” attribuut moeten vullen met 32 (Local high water reference level).
NB Er is een CR in voorbereiding om ook om verdat 24 ( local datum) te kunnen gebruiken bij streefpeilen ( waterakkoorden ).
Statische versus dynamische doorvaarthoogte informatie
Diverse RIS functies, zoals bijvoorbeeld reisplanning in een rivierengebied, gaat men mogelijk anders om met doorvaarthoogte informatie. In plaats van publicatie van de statische (veiligste) doorvaarthoogte informatie kan gewerkt worden met actuele waterstanden.
Dit verschil van benadering wordt in het figuur hieronder verklaart. Zie eventueel figuur uitvergroot
Zichtbaarheid en extra informatie over het profiel van de brug kan worden verkregen door gebruik te maken van het picture attribuut: PICREP
Een doorvaartopening van de stuw en/of kering wordt gebruikt het regelen van het waterniveau en/of ter bescherming tegen overstroming .
(vrij vertaald ) .
Codeerinstructies
Let op : Een stuw die niet doorvaarbaar is, wordt als G.4.2. Dam / stuw gecodeerd! (met DAMCON)
Een stuw/kering is vaak onderdeel van een groter kunstwerkcomplex met sluizen. zie ook G.4.3 Sluiskolk
De kering kan met feature gatcon als lijn (L) gecodeerd worden. Dit is vooral zinvol wanneer de waterdiepte informatie op de drempel niet afwijkt van de waterdiepte informatie van het vaarweg-kanaal-pand.
Wanneer de waterdiepte op de drempel bepalend is voor de doorvaart, dan zal de gatcon als vlak (A) gecodeerd moeten worden met DEPARE. Drempeldiepte stuw / kering
De drempeldiepte van de stuw of kering wordt beschreven (DEPARE) t.o.v. het laagste stuw- streef- en kanaalpeil * . NB * : NAP is geen geldend referentievlak binnen de IES standaard; o.a. OLW, OLR, LAT zijn de juiste referentievlakken op rivieren. Zie de tabel met OLR en OLW waarden per kilometer.: OLR2012_rkm en het werkdocument OLW : olw2011BenedenRivieren .
Zie voorbeeld ” werken met OLR ” bij Sluis Weurt bij G.5.4
In de ENC header wordt bij OLR verdat 38 als sounding datum gecodeerd.
In editie 2.4 is LAT[23] en OLW[45] opgenonem als verdat. Voor de huidige editie 2.3.6 wordt in die gevallen 31 (Local low water reference level) als verdat gebruikt.
Doorvaarthoogte (hefconstructie kering) Bij een hefconstructie van de kering moet de doorvaarthoogte VERCLR gevuld worden. (NAP is geen geldend referentievlak binnen de IES standaard).
verdat= 32 (Local high water reference level) [en voor de IES 2.4 ; 43 (Dutch High Water Reference Level (MHW)
Het attribute ‘unlocd’ moet zijn ingevuld met de zogenaamde ISRS location code (ISRS, International Ship Reporting Standard). De lijst met beschikbare ISRS-codes , de zogenaamde RIS-index, wordt onderhouden door RWS/CIV. (gatcon is per november 2016 toegevoegd als functiecode in de RIS Index.)
zie ook uitleg ISRSLocation codes & de RIS index in Nederland
Objectcodering
gatcon (A,L) , C_AGGR()
(M) CATGAT = [2 (flood barrage gate)]
(M) HORCLR = [xx.x] (metres), e.g., 34.2 (doorvaartwijdte)
(C) VERCLR = [xx.xx] (metres) (doorvaarthoogte)
TXTDSC voor bedieningstijden
wtwdis (kilometrering) Voor het invullen van wtwdis wordt de waarde van het hectometerveld uit de ISRS locationcode gebruikt; wel even door 10 delen!
Met de C_AGGR feature dient de bij de stuw horende objecten, met name de schutsluis, aan elkaar gekoppeld te worden. Zo ontstaat een kunstwerkcomplex. Het C_AGGR object bevat het attribuut unlocd waarin de ISRScode geplaatst worden. Deze ISRScode heeft volgens de RIS Index Encodingguide de functie code “lokare”
Objectbeschrijving van sluis & kering Heumen Deze objectbeschrijving is als voorbeeld opgenomen om te laten zien dat met de bril van de assetmanager en/of van de operator de informatiebehoefte af kan wijken ten aanzien van de vereiste IENC informatie. Voorbeeld van verschil is het gebruik van NAP als referentievlak. Er zijn natuurlijk ook overeenkomsten! Beschrijvingen van horizontale afmetingen, waaronder maximale toegestane afmetingen zouden geen verschil moeten kennen met de IENC informatie.
Ook publicatie van diepte informatie op de drempels vraagt aandacht.
In de ViN database zijn de volgende referenties te vinden: Zie ViN Algemeen
Drempeldiepte be/bu
De hoogte van de drempel bij het beneden- of buiten-hoofd van een sluis, opgegeven t.o.v. het streefpeil geldend aan beneden/buiten- hoofdzijde sluis of NAP*, uitgedrukt in meters. NB NAP* : NAP is geen geldend referentievlak binnen de IES standaard; Het referentievlak voor drempeldiepte is de maatgevende laagwaterstand voor de scheepvaart ;o.a. OLW, OLR, LAT zijn de juiste referentievlakken op rivieren. Zie de tabel met OLR en OLW waarden per kilometer.: OLR2012_rkm en het werkdocument OLW : olw2011BenedenRivieren .
Voorbeeld: Werken met OLR waarden
De Sluis Weurt verbindt het Maas-Waalkanaal met de Waal (ter hoogte van kilometer 887).
De OLR-waarde op kilometeraai 887 volgens de tabel is 5,04 +NAP
De oude sluis (oost)-Drempelhoogte Waalzijde: 3,00 m. + NAP. Dat betekent dat de waterdiepte ter plekke van deze drempel gecodeerd moet worden met de waarde 2,04
De nieuwe sluis (west)-> Drempelhoogte Waalzijde: 1,50 m. + NAP. Dat betekent dat de waterdiepte ter plekke van deze drempel gecodeerd moet worden met de waarde 3,54
In de objectbeschrijving van Weurt staat deze tekst : “De drempel van de nieuwe sluis ligt zo diep (1,50 m.) om bij een lage Waalstand toch nog schepen te kunnen schutten met een diepgang van 3,5 m.”
Het ligt voor de hand om de 4 cm inderdaad niet mee te nemen, zodat:
De oude sluis (oost)- Waalzijde met een drempeldiepte (DEPARE) van 2,00m wordt gecodeerd. ( DRVAL1 = 2,00 en DRVAL2 = unknown )
De nieuwe sluis (west)- Waalzijde met een drempeldiepte (DEPARE) van 3,50 m wordt gecodeerd.. ( DRVAL1 = 3,50 en DRVAL2 = unknown )
In het INFORM attribuut wordt de OLR-waarde verklaard, bv “OLR kmr. 887 = 5,04 +NAP” (Tijdens de IEEG mei 2018 is ontdekt dat het sdrval-attribuut voor sounding datum reference value ontbreekt in de Feature Catalogue. In dit attribuut zou 5,04 gecodeerd moeten worden. De voorlopige oplossing is het INFORM veld te gebruiken.)
In de ENC header wordt bij OLR verdat 38 als sounding datum gecodeerd.
In editie 2.4 is LAT[23] en OLW[45] opgenonem als verdat. Voor de huidige editie 2.3.6 wordt in die gevallen 31 (Local low water reference level) als verdat gebruikt.
Bij hefdeuren gelden de zelfde regels als bij doorvaarthoogte bij bruggen.
zie G.1
Aan de NAP zijde (rivier of getijde) van de sluiskolk (met hefdeuren) is de doorvaarthoogte nooit zeker , maar daarom wordt uitgegaan van de maatgevende hoogwaterstand voor de scheepvaart als referentievlak . dit kan bv 10 meter zijn t.o.v. MHW.
Aan de streefpeil zijde van een sluis met hefdeur is het referentievlak dan ook het streefpeil ( kanaalpeil polderpeil , stuwpeil etc )
In de IENC kan je de beide lockgates als zodanig coderen.
Het attribute ‘unlocd’ moet zijn ingevuld met de zogenaamde ISRS location code (ISRS, International Ship Reporting Standard). De lijst met beschikbare ISRS-codes , de zogenaamde RIS-index, wordt onderhouden door RWS/CIV
zie ook uitleg ISRSLocation codes & de RIS index in Nederland
Deze afstandsmarkering geeft de afstand aan, gemeten vanaf een oorsprong en bestaat uit een vaste en zichtbare constructie ( bv bord ) , die wordt gebruikt als referentie langs de waterweg.
(vrij vertaald)
Het is mogelijk om ook virtuele afstandsmarkering aan de wal zijde te coderen. Langs rivieren en kanalen wordt dit sterk ontraden omdat dit een overdaad aan (nutteloze) informatie zal veroorzaken.
Wanneer de waterdiepte op de drempel bepalend is voor de doorvaart, dan zal de gatcon als vlak (A) gecodeerd moeten worden met DEPARE. Drempel(water)diepte
De drempel(water)diepte van een speciaal kunstwerk (bv aquaduct, sifon,..) wordt beschreven (DEPARE) t.o.v. het laagste stuw- streef- en kanaalpeil * . (Indien waterdiepte niet bekend is dan moet DEPARE gevuld zijn met ‘UNKNOWN’. ) NB * : NAP is geen geldend referentievlak binnen de IES standaard; o.a. OLW, OLR, LAT zijn de juiste referentievlakken op rivieren
Het attribute ‘unlocd’ moet zijn ingevuld met de zogenaamde ISRS location code (ISRS, International Ship Reporting Standard). De lijst met beschikbare ISRS-codes , de zogenaamde RIS-index, wordt onderhouden door RWS/CIV. (gatcon is per november 2016 toegevoegd als functiecode in de RIS Index.)
Het attribute ‘unlocd’ moet zijn ingevuld met de zogenaamde ISRS location code (ISRS, International Ship Reporting Standard). De lijst met beschikbare ISRS-codes , de zogenaamde RIS-index, wordt onderhouden door RWS/CIV.
Deze ISRScode heeft volgens de RIS Index Encodingguide de functie code “spec_con”
wtwdis (kilometrering) Voor het invullen van wtwdis wordt de waarde van het hectometerveld uit de ISRS locationcode gebruikt; wel even door 10 delen!
Met de C_AGGR feature wordt een tunnel (G.1.7 Tunnel) gekoppeld, waarmee de naam van het aquaduct in het attribuut OBJNAM kan worden gecodeerd.
Met de C_AGGR feature kan ook het unlocd attribuut worden gevuld, maar omdat unlocd als gevuld is bij de feature wordt dit C_AGGR feature niet gevuld.