Een gebied, nabij een te passeren kunstwerk en/of verkeerscentrale, waarin een schip zich moet (aan)melden of waar nautische informatie opgevraagd kan worden.
(vrij vertaald)
Codeerinstructies
Aandachtspunten
Een communicatie gebied kan worden gedefinieerd door verkeerstekens (CEVNI B.11 of E.23, zie O.3.1) of aan voorschriften. De grens van het communicatie gebied bij kunstwerken ligt ongeveer 1 tot 1,5 km aan beide zijden van de brug. (afhankelijk van de normale radarbereik)
Een gecodeerd communicatie-gebied kan worden geassocieerd betreffende objecten zoals de borden CEVNI B.11 of E.23 , sluis, brug enz.. met behulp van een verzameling object C_ASSO
Gebied dat de vaargeul beschrijft waarvoor een onderhoudsdiepte is vastgesteld, zijnde de de nautisch gegarandeerde diepte (NGD) bij een afgesproken laagwaterstand voor het betreffende gebied , bv LAT, OLW en OLR.
Codeerinstructies
Aandachtspunten
Een ENC dient een zo goed mogelijke weergave van de werkelijkheid te zijn. De gegevens in een ENC zijn altijd afkomstig van de assetmanager dus de vaarwegbeheerder. Het gaat erom dat de juiste diepte wordt opgegeven waarmee gevaren kan worden. Is deze lager dan de NGD, dan dient deze lagere waarde in de kaart te staan.
Objectcodering
DEPARE(A)
(M) DRVAL1 = [x.x] (meters), e.g., 2.7 or UNKNOWN
Deze afstandsmarkering geeft de afstand aan, gemeten vanaf een oorsprong en is virtueel gepositioneerd op de vaarwegas, die wordt gebruikt als referentie langs de waterweg.
(vrij vertaald)
De virtuele afstandsmarkering moet als “connected node” op de vaarwegas gecodeerd worden.
In Nederland hanteren we de volgende uitgangspunten voor het coderen van “waterway axis with kilometres indication” :
Alleen bij rivieren en kanalen, die afstandsmarkering langs de oevers hebben, worden op de vaarwegas kilo- hecto- meter indicaties als connected nodes gecodeerd,
Voor estuaria (getijde gebied) en grote wateren zal de vaarwegas in beperkt mate worden gecodeerd ( bijvoorbeeld alleen de hoofd route). De vaarwegassen van estuaria en grote wateren kennen geen kilo- hecto- meter indicaties ( als connected nodes).
De as van de vaarweg kan worden gedefinieerd door bijvoorbeeld: 1. de middenlijn van een vaargeul, 2. de middellijn van een vaarweg. (de vaarweg bedekt het bevaarbaar gedeelte van een rivier of een kanaal)
Codeerinstructies
De vastgelegde grenzen van het bevaarbaar water (FAIRWY) zijn van belang bij het vastleggen van de vaarwegas. Zie I.1.4 Vaarweg/
In de product specificaties van de Inland ECDIS standaard is aangegeven dat het coderen van “ waterway axis with kilometres indication” een vereiste is. De vaarwegas kan onder andere gebruikt worden bij het oriëntatie van het kaartbeeld.
Voor estuaria (getijde gebied) en grote wateren geldt dat dan virtueel meerdere vaarwegassen gecodeerd zou kunnen worden. Het coderen van de vaarwegas in dit soort wateren kan zelfs een veiligheidsrisico worden. Loodsen hebben aangegeven dat een vaarweg as wel eens als een soort van recommended track kan worden geïnterpreteerd.
In Nederland hanteren we de volgende uitgangspunten voor het coderen van “waterway axis with kilometres indication” :
Alleen bij rivieren en kanalen, die afstandsmarkering langs de oevers hebben, worden op de vaarwegas kilo- hecto- meter indicaties als connected nodes gecodeerd,
Voor estuaria (getijde gebied) en grote wateren zal de vaarwegas in beperkt mate worden gecodeerd ( bijvoorbeeld alleen de hoofd route voor de binnenvaart). De vaarwegassen van estuaria en grote wateren kennen geen kilo- hecto- meter indicaties ( als connected nodes).
De vaarwegas dient voorzien te zijn van een CEMT klasse en de naam van de vaarweg.
Wijziging CEMT-klasse ( bron RVW2020)
Om de CEMT-klasse van een rijksvaarweg te wijzigen, doet de directeur-generaal RWS het voorstel aan zijn ambtgenoot van DGLM. Gaat het om niet-rijksvaarwegen, dan gaat het voorstel rechtstreeks naar DGLM. Deze zal toetsen of de betreffende vaarweg aan de Richtlijnen Vaarwegen voldoet bij toekenning van de gevraagde hogere klasse. De beslissing van de ECE wordt door DGLM aan Rijkswaterstaat en andere betrokkenen bekend gemaakt, opdat zij in wetgeving, almanakken, kaarten en databestanden kan worden opgenomen. Indien de desbetreffende vaarweg voorkomt in het Blue Book, zal DGLM de ECE verzoeken de gewijzigde CEMT-klasse hierin over te nemen. Voor een tijdelijke wijziging van de afmetingen behorende bij een bepaalde CEMT-klasse, zoals een beperking van de diepgang, bijvoorbeeld door achterstallig baggerwerk, of een vaarwegversmalling is een verkeersbesluit volgens de gangbare procedures nodig. Hiertoe is de bevoegde autoriteit de verantwoordelijke instantie, zoals bedoeld in de Scheepvaartverkeerswet Voor naamgeving van vaarwegen is een specifiek object SEAARE beschikbaar. Zie D1.3. Echter bij een evaluatiebijeenkomst met Inland ECDIS providers bleek dat het coderen met behulp van SEAARE terughoudend moet worden uitgevoerd ( teveel informatie op de kaart). De voorkeur gaat uit om de vaarweg naam te coderen via de vaarwegas met behulp van het attribuut OBJNAM. De Inland ECDIS toont zodoende de vaarwegnaam dan niet in de kaart, maar in het informatiegedeelte van de Inland ECDIS. NB In Nederland bestaan ook routenamen. Routenamen worden niet gecodeerd in het attribuut OBJNAM.
Aandachtspunten
De vaarwegas kan op verschillende manieren gedefinieerd worden, door (1) de middellijn van een (gemarkeerde) vaargeul en (2) de middellijn van een vaarweg ( bevaarbaar gedeelte ) . De voorkeur gaat uit naar de eerste “middellijn door door de vaargeul”.
De vaarwegas dient (indien aanwezig ) te worden voorzien van afstandsmarkering ( met kilometer-, hectometer- aanduiding . Idealiter is de vaarwegas een continue lijn, die op iedere positie midden op de vaarweg ligt.
Voorbeeld van de vaarweg as met gekoppelde afstandsmarkering (connected nodes)
Dit voorbeeld toont dat de middellijn zowel in het midden van de fairway kan liggen maar bovenin is te zien dat hier afgeweken kan worden. De zwaaiplaats (rechts) wordt hier niet meegenomen bij het bepalen van de middellijn
Objectcodering
wtwaxe (L)
Vaarwegnaam (M) OBJNAM = [naam vaarweg of vaarwegdeel]
Indien een waterstand meetstation is gepostioneerd nabij een brug ( of bovenleiding), dan wordt aanbevolen deze ook te koppelen door middel van het C_AGGR-object van die brug ( of bovenleiding).
Overzicht van de vele attributen , die afzonderlijke peilen bevatten. Dit figuur is een update van de versie uit de IENC Encoding guide. (other waterlevel is toegevoegd)
Voorbeeld van een waterstand meetstation in de IENC
Het door de vaarwegbeheerder aangewezen bevaarbare deel van een rivier, kanaal, haven(aanloop), enzovoort, waar een bepaalde waterdiepte binnen een bepaalde breedte continu beschikbaar voor navigatie van grotere schepen *).
(vrijvertaald van definitie volgens International Maritime Dictionary, 2nd Ed.)
*) De term “grotere schepen” is nogal vaag. Globaal kan hiervoor de lading-vervoerende beroepsvaart worden aangemerkt:(motorvrachtschepen, duwstellen en koppelverbanden), aangevuld met zeevaart en passagier vaart.
Indien de grenzen van het bevaarbaar water door de vaarwegbeheerder als vaarweg(geul) is vastgelegd, dat moet dit gebied als FAIRWY in de IENC gecodeerd worden.
Onder de vaarweg(geul) dient diepteinformatie gecodeerd te zijn. (De mogelijkheid om met het FAIRWY object ook diepte te coderen is niet toegestaan, omdat het niet mogelijk is een referentiepeil mee te coderen.)
Instrument dat de verticale speling toont tussen het actuele werkelijke waterniveau en geïsoleerde gevaren boven het waterpeil, zoals onderkant brug, bovenleidingen enz.
Codeerinstructies
EG codeerinstructie:
Aandachtspunten
De werkelijke doorvaarthoogte kan worden aangegeven door een analoge schaal (bijv. door vaste “omgekeerde schalen” op pylonen van bruggen – men kan de vrije ruimte direct op het waterniveau) of digitaal (bijv. door een display [DRIP]).
Bij toepassen van (voor)hoogteschalen bij brug en of bovenleiding, dan is het coderen verplicht.
Bij toepassen van (voor)hoogteschalen bij brug ( of bovenleiding), dan wordt aanbevolen deze ook te koppelen door middel van het C_AGGR-object van die brug ( of bovenleiding).
De officieel bereikte hoogwaterstand kan worden aangegeven door analoge markering (bijv. door tekens of door een hoogteschaal) of digitaal digitaal (bijvoorbeeld door een display ).
Instrument dat de werkelijke waterdiepte toont tussen het werkelijke waterpeil en de bodem van de vaarweg of geïsoleerde gevaren onder water (bijv. sluisdrempel, onderwaterkrib).
De manier waarop de diepte indicator de werkelijke waterdiepte aangeeft kan analoog zijn (bijv. Door een peilschaal op waterniveau – men kan de werkelijke waterdiepte direct bij het waterniveau lezen) of digitaal (bijvoorbeeld door een display).
De positie van de indicator behoeft kan afwijken van de positie van meetsysteem.
Indien de diepte indicator wordt toegepast, dan is het coderen verplicht.
Aankondiging van een drempel in de vaarweg onder een brug
Bij toepassen van de diepte indicator bij een sluis dan wordt aanbevolen deze ook te koppelen door middel van het C_AGGR-object van die sluis.
Op enkele vaarwegen worden regelmatig dieptemetingen verricht. In de IENC publicaties worden deze gemeten dieptes opgenomen als depth contours en depth areas.
Daar waar niet is gemeten (gebied tussen land area en eerste depth contour) wordt UNSARE (unsurveyed area) gecodeerd.
Om bestandsgrootte te voorkomen is in overleg met stakeholders (Inland Ecdis markt en gebruikers) de volgende verdeling van dieptevlakken en contouren overeengekomen : 0 – 7m @0,5m interval, 8m, 9m, 10m, 15m, 20m en 25m.