Gebied dat de vaargeul beschrijft waarvoor een onderhoudsdiepte is vastgesteld, zijnde de de nautisch gegarandeerde diepte (NGD) bij een afgesproken laagwaterstand voor het betreffende gebied , bv LAT, OLW en OLR.
Codeerinstructies
Aandachtspunten
Een ENC dient een zo goed mogelijke weergave van de werkelijkheid te zijn. De gegevens in een ENC zijn altijd afkomstig van de assetmanager dus de vaarwegbeheerder. Het gaat erom dat de juiste diepte wordt opgegeven waarmee gevaren kan worden. Is deze lager dan de NGD, dan dient deze lagere waarde in de kaart te staan.
Objectcodering
DEPARE(A)
(M) DRVAL1 = [x.x] (meters), e.g., 2.7 or UNKNOWN
De doorvaarthoogte in de IENC is de kleinste (veiligste) doorvaarthoogte van een overspanning over bevaarbaar water en wordt bepaald door de kleinste verticale afstand tussen de maatgevende hoge waterstand voor de scheepvaart (MHWS bij rivieren) of het streefpeil (bij o.a. kanalen) en de onderzijde van de overspanning bij volbelasting van de brug, die te allen tijde beschikbaar is voor de scheepvaart.
NB : Bij het publiceren van doorvaarthoogte informatie wordt de werkelijke waarde gebruikt, dus zonder veiligheidsmarge/schrikhoogte. Deze veiligheidsmarge is namelijk al meegenomen bij het ontwerp van de overspanning. Zie ook Algemene instructies B paragraaf D.
Let op: de doorvaarthoogte van hoogspanningsleidingen vragen wel een extra veiligheidsmarge e.e.a van de op de leiding staande spanningsgrootte.
Toelichting
Het is belangrijk om bij de bepaling van doorvaarthoogte rekening te houden met het bevaarbare deel onder de ( soms licht gebogen en of schuin aflopende ) overspanning. De begrenzing van de doorvaartwijdte kan met speciale brugmarkering zijn aangegeven, maar ook kan onder de overspanning de vaargeulbreedte zijn gemarkeerd. Deze begrenzingen worden meegenomen bij brugmetingen en zijn terug te vinden in de meetrapporten.
De Richtlijn Vaarwegen 2020 geeft bij een krap profiel ook een beschrijving van het bevaarbaar gedeelte bij een vaste brug. (paragraaf 5.4)
Om de (veiligste) doorvaarthoogte van een overspanning te bepalen is een meetrapport van de overspanning nodig plus het referentiewaterpeil ter plekke van de overspanning. Het meetrapport levert het absolute laagste punt (ALP) van de onderkant van de overspanning op. Het absolute laagste punt (ALP) en het referentiewaterpeil hebben beiden NAP als referentievlak.
De (veiligste) doorvaarthoogte informatie (VERCLR) wordt bepaald door de waarde van het referentiewaterpeil af te trekken van het absolute laagste punt (ALP) van de overspanning.
Voorbeeld : ALP brug 10.00m+NAP bij een streefpeil van 4.00m+NAP levert de (veiligste) doorvaarthoogte (VERCLR) van 6.00 meter op.
Er zijn twee situaties te onderscheiden: de overspanning ligt over een vaarwater met een streefpeil of de overspanning ligt over een vrij stromende rivier al dan niet met getijdenwerking. Deze situaties worden hieronder afzonderlijk toegelicht.
Vaarwater met een streefpeil
Voor kanalen, gekanaliseerde rivier secties en meren zijn streefpeilen vastgelegd waarbij onderscheid gemaakt is tussen soorten peil, zoals “meerpeil”, “boezempeil”, “kanaalpeil”, “stuwpeil”.
Een streefpeil is een door de beheerder nagestreefd peil dat ook is vastgelegd is in de Waterakkoorden.
Een streefpeil kan negatief en positief afwijken door verschillende oorzaken, zoals : seizoensgebonden variaties: zomer- en winterpeil; opwaaiing door wind in de lengterichting van het kanaal; opzet als gevolg van de afvoer van regenwater en translatiegolven als gevolg van het legen van sluiskolken. Een afwijking van het streefpeil kan dus verschillend samengesteld zijn en vormt daarmee een grote onzekerheid bij het bepalen van een onder doorvaarthoogte. Daarom is besloten om op vaarwater met een streefpeil het vastgelegde peil (waterakkoord) te gebruiken als referentiepeil voor het bepalen van de doorvaarthoogte.
Indien het vaarwater een zomer en winterpeil heeft, wordt het hoogste peil als referentiewaterpeil gebruikt.
De volgende peilen hebben een hoger zomerpeil : Amstelmeer boezempeil; Drontermeer en Veluwemeer; IJsselmeerpeil; Markermeerpeil; Stuwpeil Vechterweerd; Stuwpeil Vilsteren; Vollenhove Boezempeil.
Let op : In de VNDS database is volgens de handleiding het winterpeil als streefpeil vastgelegd, dus check bij deze vaarwegen zeker de informatie uit de Waterakkoorden.
Het bij een brug behorende streefpeil (waterakkoord) dient in de IENC verklaard te worden in het informatie attribuut van de aggregatie feature van een brug (C_AGGR).
Vrij stromende rivieren en estuaria met getijdenwerking of een combinatie daarvan bv het benedenrivierengebied
Voor dit type vaarwater is de Maatgevende Hoge Waterstand voor de Scheepvaart ( MHWS) als referentiewaterpeil nodig om de (veiligste) doorvaarthoogte (VERCLR) te kunnen berekenen.
MHWS is de hoogste waterstand, waarbinnen de volledige functionaliteit van de vaarweg voor de scheepvaart beschikbaar is, zie de Richtlijn Vaarwegen 2020.
Belangrijk: De waarde van het referentiewaterpeil MHWS ter plekke wordt in het INFORM veld gezet, bv “MHWS = 1,00 m+ NAP “.
In de huidige Inland Ecdis standaard (IES 2.4) bleek het niet mogelijk om het MHWS / streefpeil plus de waarde daarvan te coderen bij een brug. Voor de editie IES2.5 heeft NL een change ingediend om deze missende attributen toe te voegen en dat is goedgekeurd:
vcrlev om MHWS / streefpeil te duiden,
vcrval om bijv. de MHWS-waarde van de brug te coderen.
De verwachting is dat april 2023 de IES2.5 standaard geldig wordt.
Dus op dit moment dienen deze twee attributen als tekst in het INFORM attribuut gecodeerd te worden.
Onderstaand figuur toont de noodzaak voor het opnemen van vcrval attribuut in de Feature Catalogue.
NB Bij hoogspanningsleidingen dient deze MHWS verklaring in het informatie attribuut van de kabel feature (CBLOHD) te worden vastgelegd.
Gebruikte bronnen voor het bepalen van de MHWS waarden bij bruggen (2017):
Voor het benedenrivieren gebied geldt het “grenspeil” als MHWS waarde. RWS WestNederlandZuid heeft voor de waterstandstations in dit gebied deze Grenspeilen RMM RWS WNZ vastgelegd. Diverse bruggen liggen niet altijd direct bij een waterstandstation. in dat geval is op basis van de afstanden tussen de brug en waterstandstations een MHWS waarde van de brug bepaald.
In alle andere gevallen is “de verhoogde waterstand” uit de waterinfo.nl gebruikt. zie dit voorbeeld met detail informatie
Verticale Datum IENC (verdat)
De verticale datum ( het referentievlak ) wordt per IENC vastgelegd in de “header” van de cel. De mogelijkheden voor het coderen van verdat bij onderdoorvaarthoogte informatie zijn: bij de gemiddelde waterstand (33 Local mean water reference level) of 43 (Dutch High Water Reference Level (MHW). Mocht een brug in dezelfde IENC gecodeerd zijn, waarbij deze brug over een aansluitende vaarweg ligt met een afwijkend referentievlak, dan is het nodig het verdat attribuut te coderen, tenzij deze dit afwijkend referentievlak als gebied (vlak) als meta informatie van een IENC is vastgelegd (zie C.1.5). Dit kan voorkomen op een kruising waar een kanaal (streefpeil) aansluit bij een rivier (MHWS). Bijv. aansluiting Twentekanaal – Gelderse IJssel.
Statische versus dynamische doorvaarthoogte informatie
Diverse RIS functies, zoals bijvoorbeeld reisplanning in een rivierengebied, gaat men mogelijk anders om met doorvaarthoogte informatie. In plaats van publicatie van de statische (veiligste) doorvaarthoogte informatie kan gewerkt worden met actuele waterstanden.
Dit verschil van benadering wordt in het figuur hieronder verklaart. Zie eventueel figuur uitvergroot
Zichtbaarheid en extra informatie over het profiel van de brug kan worden verkregen door gebruik te maken van het picture attribuut: PICREP
Vaarweg(deel)gebied waarvoor een wettelijke regeling met betrekking tot de maximaal toegestane afmetingen schip bestaat.
Codeerinstructies
Maximale afmetingen dienen gecodeerd te worden, indien voor een bepaald vaarweg(deel)gebied regelgeving met betrekking tot de maximaal toegestane afmetingen van het schip bestaat.
Bron voor deze informatie is wetten.overheid.nl De tekstuele broninformatie moet omgezet worden naar gebiedsinformatie, waarbij eventueel reeds bestaande geometrie hergebruikt kan worden, b.v.: FAIRWY (I.1.4), wtware (L.3.1).
Sluiskolken ( G.4.3) kunnen ook maximaal toegestane afmetingen hebben.
Soms meerdere soorten afmetingen. bv Belfeld en Sambeek. In dat geval wordt het lockbasin gebied tweemaal hergebruikt.
NB de maximale toegestane afmetingen wordt als netwerkinformatie ook aangeboden via vaarweginformatie.nl. Deze informatie kan verouderd zijn; het is daarom raadzaam de benodigde informatie te betrekken van wetten.overheid.nl .
Zie ook het RPR artikel 11.2 voor Bovenrijn, Waal en Nederrijn
Voorbeeld van uitwerking
De Maximaal Toegestane Afmetingen worden als een vlal ( polygoon) vastgelegd. Veelal kan dezelfde geometrie gebruikt worden die gebruikt wordt voor het vastleggen van de vaargeul (FAIRWY). Het aantal attributen is groot. Ook zijn er veel mogelijkheden om de attributen te vullen ( zie Feature Catalog). Het coderen geschiedt per type beperking.
Hieronder als voorbeeld een uitwerking voor de Waal. De Waal valt onder het RPR gebied.
In dit voorbeeld zijn drie lagen gecodeerd. Twee hebben betrekking op zesbaks duwvaart en één voor een schip in het algemeen.
De doorvaartbreedte van bijv. een brug in de IENC , is de beschikbare breedte voor veilige navigatie. Dit kan al dan niet hetzelfde zijn als de totale fysieke breedte van de doorvaart opening.
Toelichting
Het is belangrijk om bij de bepaling van doorvaartbreedte rekening te houden met het bevaarbare deel onder de ( soms licht gebogen en of schuin aflopende ) overspanning. De begrenzing van de doorvaartbreedt kan met speciale brugmarkering zijn aangegeven, maar ook kan onder de overspanning de vaargeulbreedte zijn gemarkeerd. Deze begrenzingen worden meegenomen bij brugmetingen en zijn terug te vinden in de meetrapporten.
De Richtlijn Vaarwegen 2017 geeft bij een krap profiel ook een beschrijving van het bevaarbaar gedeelte bij een vaste brug. (paragraaf 5.4)
Zichtbaarheid en extra informatie over het profiel van de brug kan worden verkregen door gebruik te maken van het picture attribuut: PICREP
Deze afstandsmarkering geeft de afstand aan, gemeten vanaf een oorsprong en is virtueel gepositioneerd op de vaarwegas, die wordt gebruikt als referentie langs de waterweg.
(vrij vertaald)
De virtuele afstandsmarkering moet als “connected node” op de vaarwegas gecodeerd worden.
In Nederland hanteren we de volgende uitgangspunten voor het coderen van “waterway axis with kilometres indication” :
Alleen bij rivieren en kanalen, die afstandsmarkering langs de oevers hebben, worden op de vaarwegas kilo- hecto- meter indicaties als connected nodes gecodeerd,
Voor estuaria (getijde gebied) en grote wateren zal de vaarwegas in beperkt mate worden gecodeerd ( bijvoorbeeld alleen de hoofd route). De vaarwegassen van estuaria en grote wateren kennen geen kilo- hecto- meter indicaties ( als connected nodes).
De as van de vaarweg kan worden gedefinieerd door bijvoorbeeld: 1. de middenlijn van een vaargeul, 2. de middellijn van een vaarweg. (de vaarweg bedekt het bevaarbaar gedeelte van een rivier of een kanaal)
Codeerinstructies
De vastgelegde grenzen van het bevaarbaar water (FAIRWY) zijn van belang bij het vastleggen van de vaarwegas. Zie I.1.4 Vaarweg/
In de product specificaties van de Inland ECDIS standaard is aangegeven dat het coderen van “ waterway axis with kilometres indication” een vereiste is. De vaarwegas kan onder andere gebruikt worden bij het oriëntatie van het kaartbeeld.
Voor estuaria (getijde gebied) en grote wateren geldt dat dan virtueel meerdere vaarwegassen gecodeerd zou kunnen worden. Het coderen van de vaarwegas in dit soort wateren kan zelfs een veiligheidsrisico worden. Loodsen hebben aangegeven dat een vaarweg as wel eens als een soort van recommended track kan worden geïnterpreteerd.
In Nederland hanteren we de volgende uitgangspunten voor het coderen van “waterway axis with kilometres indication” :
Alleen bij rivieren en kanalen, die afstandsmarkering langs de oevers hebben, worden op de vaarwegas kilo- hecto- meter indicaties als connected nodes gecodeerd,
Voor estuaria (getijde gebied) en grote wateren zal de vaarwegas in beperkt mate worden gecodeerd ( bijvoorbeeld alleen de hoofd route voor de binnenvaart). De vaarwegassen van estuaria en grote wateren kennen geen kilo- hecto- meter indicaties ( als connected nodes).
De vaarwegas dient voorzien te zijn van een CEMT klasse en de naam van de vaarweg.
Wijziging CEMT-klasse ( bron RVW2020)
Om de CEMT-klasse van een rijksvaarweg te wijzigen, doet de directeur-generaal RWS het voorstel aan zijn ambtgenoot van DGLM. Gaat het om niet-rijksvaarwegen, dan gaat het voorstel rechtstreeks naar DGLM. Deze zal toetsen of de betreffende vaarweg aan de Richtlijnen Vaarwegen voldoet bij toekenning van de gevraagde hogere klasse. De beslissing van de ECE wordt door DGLM aan Rijkswaterstaat en andere betrokkenen bekend gemaakt, opdat zij in wetgeving, almanakken, kaarten en databestanden kan worden opgenomen. Indien de desbetreffende vaarweg voorkomt in het Blue Book, zal DGLM de ECE verzoeken de gewijzigde CEMT-klasse hierin over te nemen. Voor een tijdelijke wijziging van de afmetingen behorende bij een bepaalde CEMT-klasse, zoals een beperking van de diepgang, bijvoorbeeld door achterstallig baggerwerk, of een vaarwegversmalling is een verkeersbesluit volgens de gangbare procedures nodig. Hiertoe is de bevoegde autoriteit de verantwoordelijke instantie, zoals bedoeld in de Scheepvaartverkeerswet Voor naamgeving van vaarwegen is een specifiek object SEAARE beschikbaar. Zie D1.3. Echter bij een evaluatiebijeenkomst met Inland ECDIS providers bleek dat het coderen met behulp van SEAARE terughoudend moet worden uitgevoerd ( teveel informatie op de kaart). De voorkeur gaat uit om de vaarweg naam te coderen via de vaarwegas met behulp van het attribuut OBJNAM. De Inland ECDIS toont zodoende de vaarwegnaam dan niet in de kaart, maar in het informatiegedeelte van de Inland ECDIS. NB In Nederland bestaan ook routenamen. Routenamen worden niet gecodeerd in het attribuut OBJNAM.
Aandachtspunten
De vaarwegas kan op verschillende manieren gedefinieerd worden, door (1) de middellijn van een (gemarkeerde) vaargeul en (2) de middellijn van een vaarweg ( bevaarbaar gedeelte ) . De voorkeur gaat uit naar de eerste “middellijn door door de vaargeul”.
De vaarwegas dient (indien aanwezig ) te worden voorzien van afstandsmarkering ( met kilometer-, hectometer- aanduiding . Idealiter is de vaarwegas een continue lijn, die op iedere positie midden op de vaarweg ligt.
Dit voorbeeld toont dat de middellijn zowel in het midden van de fairway kan liggen maar bovenin is te zien dat hier afgeweken kan worden. De zwaaiplaats (rechts) wordt hier niet meegenomen bij het bepalen van de middellijn
Objectcodering
wtwaxe (L)
Vaarwegnaam (M) OBJNAM = [naam vaarweg of vaarwegdeel]
Indien een waterstand meetstation is gepostioneerd nabij een brug ( of bovenleiding), dan wordt aanbevolen deze ook te koppelen door middel van het C_AGGR-object van die brug ( of bovenleiding).
Het door de vaarwegbeheerder aangewezen bevaarbare deel van een rivier, kanaal, haven(aanloop), enzovoort, waar een bepaalde waterdiepte binnen een bepaalde breedte continu beschikbaar voor navigatie van grotere schepen *).
(vrijvertaald van definitie volgens International Maritime Dictionary, 2nd Ed.)
*) De term “grotere schepen” is nogal vaag. Globaal kan hiervoor de lading-vervoerende beroepsvaart worden aangemerkt:(motorvrachtschepen, duwstellen en koppelverbanden), aangevuld met zeevaart en passagier vaart.
Indien de grenzen van het bevaarbaar water door de vaarwegbeheerder als vaarweg(geul) is vastgelegd, dat moet dit gebied als FAIRWY in de IENC gecodeerd worden.
Onder de vaarweg(geul) dient diepteinformatie gecodeerd te zijn. (De mogelijkheid om met het FAIRWY object ook diepte te coderen is niet toegestaan, omdat het niet mogelijk is een referentiepeil mee te coderen.)
Instrument dat de verticale speling toont tussen het actuele werkelijke waterniveau en geïsoleerde gevaren boven het waterpeil, zoals onderkant brug, bovenleidingen enz.
Codeerinstructies
EG codeerinstructie:
Aandachtspunten
De werkelijke doorvaarthoogte kan worden aangegeven door een analoge schaal (bijv. door vaste “omgekeerde schalen” op pylonen van bruggen – men kan de vrije ruimte direct op het waterniveau) of digitaal (bijv. door een display [DRIP]).
Bij toepassen van (voor)hoogteschalen bij brug en of bovenleiding, dan is het coderen verplicht.
Bij toepassen van (voor)hoogteschalen bij brug ( of bovenleiding), dan wordt aanbevolen deze ook te koppelen door middel van het C_AGGR-object van die brug ( of bovenleiding).
De officieel bereikte hoogwaterstand kan worden aangegeven door analoge markering (bijv. door tekens of door een hoogteschaal) of digitaal digitaal (bijvoorbeeld door een display ).