In dit hoofdstuk van de encoding guide worden de meer algemene codeer instructies beschreven, zoals
A. De beschrijving van wanneer features en attributen verplicht, voorwaardelijk verplicht en optioneel gecodeerd worden.
B. De beschrijving van hoe om te gaan met het coderen van de bron van gebruikte geoinformatie plus de wijze van vullen van attributen zoals objectnaamgeving, extra objectinformatie en externe object bestanden (foto’s en bedieningstijden).
C. De beschrijving van hoe om te gaan met het coderen de minimum schaalwaarde. Per feature wordt in de Encoding Guide een aanbeveling beschreven. Afwijken mag dus voor zeer kleine of zeer grote wateren.
D. De beschrijving van hoe om te gaan met decimalen bij coderen van numerieke waarden; bv dieptecontouren hebben een eenheid van 0,1 meter.
Afmetingen dienen als reeële waarden, zonder veiligheidsmarges, te zijn gecodeerd.
E. De beschrijving van hoe om te gaan met naamgeving en weergave van teksten van objecten. Voorbeeld : Het gebruik van de naamgeving van communicatiegebieden (comare) wordt aanbevolen te gebruiken.
F. De beschrijving van hoe informatie een ruimtelijke referentie heeft aan de ligging van lijnen en punten.
G. De beschrijving van het gebruiksdoel van de Inland ENC “ Usage”. Voor Inland ENC’s zijn de volgende gebruiksdoelen gedefinieerd 7 River: 8 River harbour: 9 River berthing. Volgens de Specificaties IENC-NL is het gebruik van usage 7 vastgesteld.
H. De beschrijving van hoe om te gaan met de UN locationcode van objecten, voor de EU de zogenaamde ISRS locationcode. zie uitleg ISRS locationcode .
I. De beschrijving van hoe om te gaan met het coderen van regelgeving in de IENC (Sectie U ).
J. De beschrijving van hoe aan een object bv een periode van geldigheid meegegeven kan worden door het coderen van attributen zoals DATSTA, DATEND, PERSTA and PEREND.
Encoding Guide B General Guidance